Skip to content

Op veel plekken in de Woerden staan ze: de geheel vernieuwde panelen van de Schuldige plekken. En ook in Zegveld, Kamerik en Harmelen zijn er enkele geplaatst.

De Woerdense fotograaf Hans van Ommeren presenteerde in 2015 de eerste versie van zijn Schuldige plekkenroute, een wandeling langs diverse locaties in Woerden waar zich belangrijke gebeurtenissen hebben afgespeeld in de Tweede Wereldoorlog. De banieren van toen zijn al enkele keren verbeterd, maar dit jaar zijn ze geheel vernieuwd: de teksten zijn geüpdated, de foto’s zijn uitgebreid en de kwetsbare banieren zelf zijn vervangen door kunststof panelen.

In dit filmpje legt de inmiddels overleden Hans van Ommeren uit hoe hij tot dit project gekomen is.

1. Joods Monument

Prins Bernardlaan, Woerden

Het in 2002 onthulde Joodse monument Een familiefoto, ontworpen door Ingrid Mol.

Kort voor hun vertrek liet de familie Izaks deze foto maken, waarop ook grootvader Eliazer Izaks en de hond van het gezin staan.

Woerden had voor 1940 een kleine Joodse gemeenschap. De begraafplaats in het Westdampark herinnert daaraan.

Tijdens de zogenoemde Wannsee Conferentie in 1942 werd per land bekeken hoeveel Joden konden worden weggevoerd

Monumenten voor Joodse slachtoffers

In diverse plaatsen in Nederland staan intussen monumenten ter herinnering aan de tijdens de Tweede Wereldoorlog weggevoerde Joodse inwoners. De meeste van die gedenktekens zijn pas vele decennia na 1945 geplaatst. In de eerste naoorlogse jaren stond de wederopbouw centraal. Ook de leden van de Joodse gemeenschap die de vervolging hadden overleefd, probeerden een nieuw bestaan op te bouwen. Pas met het verschijnen van het boek ‘Ondergang’ van Jac. Presser en de televisieserie ‘De Bezetting’ met dr. L. de Jong nam de belangstelling voor de gebeurtenissen tijdens de jaren ’40-’45 toe. Daarmee groeide ook de aandacht voor de ruim 100.000 weggevoerde en omgebrachte Nederlandse Joden.

Er was, in Amsterdam, al sinds 1950 een monument dat aan de Jodenvervolging was gewijd. Dàt was echter vooral bedoeld als dankbetuiging van de overlevende Joden voor de hulp die zij van de Amsterdamse bevolking hadden ontvangen tijdens hun onderduikperiode. Monumenten voor degenen die waren vermoord, waren er niet. In de eerste jaren na de oorlog werden wel algemene oorlogsmonumenten opgericht, zoals in Woerden aan de Meeuwenlaan. Daar werden echter àlle gevallenen herdacht.

Monumenten speciaal voor de omgebrachte Joden kwamen er vanaf de jaren zeventig. Vaak was dat niet zonder discussies. Moesten er wel aparte monumenten komen? Die discussie speelde ook in Woerden in alle hevigheid, maar uiteindelijk werd toch gekozen voor een gedenkplek, speciaal voor de Woerdense Joden die na de oorlog niet terugkeerden uit de kampen.

Het eerste Joodse monument, in Amsterdam. In 1950 stond de erkentelijkheid centraal.

In 2021 is in Amsterdam een monument onthuld met de namen van alle 102.000 Nederlandse Joodse slachtoffers

2. Molukkers in de kazerne

Kazerneplein, Woerden

Molukse vrouwen bij molen De Windhond met Nederlands brood. Dat de ‘Ambonezen’ het Nederlandse eten niet kenden en vaak niet lustten was onbekend.

Een van de schepen waarmee de Molukkers naar Nederland kwamen, de Castelbianco

Op weg naar Nederland, ’tijdelijk’ (Stichting Tugu Maluku Alphen)

Veel keus hadden de naar Nederland gekomen ‘Ambonezen’, zoals ze toen genoemd werden, niet. Zij werden over het land verdeeld en kwamen vaak in opvangkampen terecht. Dat zij in Woerden belandden, was dus toeval.

De huisvesting was misschien voor een paar weken aanvaardbaar geweest, maar niet voor de tijd die de Molukkers uiteindelijk in de drie kampen door zouden brengen. In de ‘woonoorden’ werd een strak ceremonieel gehandhaafd. Elke maand werd de vlag van de RMS, de Republiek der vrije Zuid-Molukken, gehesen. Dit als herinnering aan het uitroepen van die eigen staat.

Op 28 juli 1951 slaat de vlam in de pan als de Woerdense wethouder Van Beek het kamp aan de Utrechtsestraatweg bezoekt. In zijn kielzog bevinden zich enkele ambtenaren van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Die storen zich aan de vlag van een niet door de Nederlandse regering erkende staat. Eén van hen eist dat de vlag wordt neergehaald en als de bewoners van het kamp dat weigeren, nemen twee ambtenaren het heft in handen. De vlag wordt gestreken en over de modder gesleurd. Een grotere belediging is nauwelijks denkbaar en er vallen klappen.

’s Avonds trekt een groep Molukkers naar het politiebureau aan het Plantsoen. Aan politiechef Cornelisse is het te danken dat de gemoederen tot bedaring komen.

Maar het Woerdense vlagincident haalt de landelijke pers. Het optreden van de ambtenaren wordt alom afgekeurd en in felle commentaren nemen de kranten het op voor de Molukkers. Nederland is een vrij land, waar je alle vlaggen die je maar wilt mag uitsteken.

Burgemeester Johannes Reijers van Kamerik en Zegveld is namens de CHU lid van de Eerste Kamer. Hij stelt daar vragen over het incident en ook de minister moet door het stof.

Het kamp aan de Utrechtsestraatweg (Stichting Moluks Historisch Centrum, data collectie Nederland F95.1

Over het ‘Vlagincident’ in Woerden werden zelfs Kamervragen gesteld

In de sneeuw op de binnenplaats van de kazerne

In de kampen werd de RMS-vlag gehesen, met militair ceremonieel.

3. Drukkers in verzet

Kerkplein

Drukkerij De Rijnstreek van de gebroeders Jan en Gerrit Vergeer. Het gebouw is gesloopt tijdens het stadsvernieuwingsproject rond het Kerkplein.

Vrij Nederland was een van de eerste verzetskranten,

Wie vandaag de dag Trouw, Het Parool of Vrij Nederland leest, denkt wellicht niet meteen aan de Tweede Wereldoorlog. Toch zijn het allemaal bladen die tijdens de Duitse bezetting zijn ontstaan.

De Nederlandse pers hield zich in de eerste weken na de Duitse inval angstvallig rustig, bang om de bezetters tegen de haren te strijken en dacht door deze ‘zelfcensuur’ strengere maatregelen te voorkomen.

Al gauw echter werden beperkingen in de berichtgeving afgekondigd. Die moesten uiteraard geheim blijven, maar de oplettende lezer kon het niet ontgaan dat de kranten en de radio steeds Duitsgezinder nieuws meldden. Het was reden om met eigen bladen te beginnen. Aanvankelijk werden die vooral gestencild: een goedkope en vrij eenvoudige manier om berichten te vermenigvuldigen. Later werden de kranten ook op een echte pers gedrukt, zoals die van De Rijnstreek aan het Kerkplein.

De verspreiding van de illegale bladen was een riskant werkje dat vaak door meisjes en vrouwen werd gedaan omdat die minder snel door de Duitsers verdacht werden.

Degenen die tegen de lamp liepen, wachtte strenge straffen. Het feit dat de gebroeders Vergeer in Duitsland werden opgesloten, is in dit verband veelbetekenend. Hun illegale werk moesten zij met de dood bekopen. In 1996 werd, tegenover hun voormalige drukkerij, het beeld Drukkers in verzet geplaatst. Het werd gemaakt door Taeke de Jong.

De stencilmachine was onontbeerlijk voor de vroege verzetskranten (Middel)

Ook het communistische blad De Waarheid verscheen ondergronds

De Justizvollzugsanstalt in Siegburg waar de gebroeders Vergeer omkwamen

Voor God en Koning was een Woerdens ondergronds blad

De bevrijding nadert

Het Vrije Woord was de naoorlogse voortzetting van Voor God en Koning

4. Hier werd de bevrijding geproclameerd

Stadsmuseum, Kerkplein

Op het bordes van het oude stadhuis houdt huisarts en verzetsvoorman Frans Schrijver een toespraak. Twee mannen van de NBS, de Nederlandsche Binnenlandsche Strijdkrachten, houden de wacht.

Uitzinnige vreugde nadat de Duitsers hadden gecapituleerd

Capitulatiebesprekingen in Wageningen. Prins Bernhard is erbij

Wie was de baas in Nederland vanaf 5 mei 1945. Officieel was dat natuurlijk keurig geregeld: koningin Wilhelmina was het staatshoofd, het kabinet onder leiding van minister-president Gerbrandy bestuurde het land en in de gemeenten waren er… ja, wie waren daar?

Officieel natuurlijk de burgemeesters en de gemeenteraden. Maar de Duitsers hadden die gemeenteraden naar huis gestuurd en de laatste verkiezingen waren van 1939. Sindsdien waren nogal wat raadsleden overleden of verhuisd. En de burgemeesters? Die waren soms ontslagen en vervangen door NSB’ers of, zoals in het geval van Woerden, met ziekteverlof gegaan en dan was er doorgaans een vervanger van NSB-huize benoemd. Burgemeester Van Kempen had zich in de laatste oorlogswinter ziek gemeld. NSB’er Piet Callenfels kwam als zijn vervanger naar Woerden. Het was geen slechte burgervader, maar hij was wel meteen bij de bevrijding ontslagen. Officieel was het nu aan de voormalige locoburgemeester, wethouder Sonneveld, om als eerste burger op te treden. Hij was er dan ook bij toen het bevrijdingsfeest werd gevierd en hij zou zelfs een paar woorden spreken. Maar ster van de dag was Frans Schrijver, de huisarts die een van de kopstukken van het Woerdense verzet zou worden. Dit was zíjn dag en dus hield hij ook de belangrijkste toespraak.

Proclamatie van Koningin Wilhelmina

Het bevrijdingsnummer van Voor God en Koning

5. Hier verborg Jan van Elk onderduikers

Rijnstraat 75a

Het poortje links onder de Sint Pietersbrug geeft toegang tot het huis waar Jan van Elk onderduikers verborg. Op de achtergrond het kasteel, het Duitse hoofdkwartier in de stad.

Anne Frank groeide uit tot de bekendste onderduiker

Haar oorlogsdagboek werd onder de titel Het Achterhuis wereldberoemd

Onderduikers op het platteland hadden het iets eenvoudiger (Foto Nationaal Onderduikmuseum)

Jan en Marie van Elk namen een enorm risico door onderduikers te verbergen. Wie, zoals melkslijter Jan van Elk, verraden werd, werd streng gestraft. In het gunstigste geval werd het een langdurige gevangenisstraf in eigen land, in veel gevallen werd het een Duits concentratiekamp waar de kans op overleven minimaal was.

Toch waren er Nederlanders die het risico namen. Vaak gewone mensen die niet als speciaal heldhaftig te boek stonden. Mannen en vrouwen die het niet aan konden zien hoe de Duitse bezetter de wetten met voeten trad en mensen uitzonderden en vervolgden. In Woerden zijn diverse voorbeelden van burgers die hun leven in de waagschaal stelden om stadgenoten te helpen. Soms waren het bekenden, soms ook volstrekt onbekenden die ruimte in hun woning beschikbaar stelden.

Neem de Kamerikse boerenknecht Reumerman, die in zijn huisje achterin Teckop twee jonge Joodse vrouwen verstopte. Zij zouden de oorlog niet overleven, maar de Woerdense slager Saam van Creveld en zijn gezin wèl. Saam en zijn vrouw zaten ondergedoken in de Julianastraat, hun dochter in Vleuten.

Juni 1945, Saam van Creveld heropent zijn slagerij na zijn onderduikperiode.

6. Het kasteel: de Ortskommandantur

Kasteel Woerden

De mooiste panden

De Duitsers hadden dan wel beloofd, nadat Nederland in 1940 had gecapituleerd, om zich als ‘heren’ te gedragen, dat betekende niet dat zij met een bescheiden rol op de achtergrond genoegen namen. In wat nu de gemeente Woerden is, hadden zij maar een beperkte permanente aanwezigheid. Woerden zelf was de belangrijkste plaats in de regio en daar vestigden zij zich in het kasteel. Dat was een van de mooiste panden van de stad en die gewoonte hadden de Duitse bezetters in het hele land en in het hele gebied in Europa dat ze veroverd hadden.

In Kamerik en Zegveld kwamen de nieuwe machthebbers maar zelden. De dorpen hadden weinig strategisch belang en ook hun politieke en bestuurlijke plaats bleef achter bij die van Woerden. Voor de Duitsers kwam daar nog een punt bij: het water. Zowel in Kamerik als in Zegveld waren weinig wegen en degene die er waren, waren smal en liepen langs breed water. Zeker in Zegveld kwam daar nog bij dat grote delen van die gemeente alleen per bootje bereikbaar waren. De polder Zegvelderbroek zou pas in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw met wegen ontsloten worden. Wie aan de bezetter wilde ontsnappen, kon de polder in vluchten en maakte een goede kans.

In Woerden lag dat anders. Naast het kasteel waren er villa’s aan de Oostdam en de Utrechtsestraatweg waar Duitsers zich vestigden of kantoor hielden. Wel bijzonder dat aan de Utrechtsestraatweg majoor Schön een huis bewoonde in de directe nabijheid van de plaats waar een verzetsgroep bijeenkwam. Het lijkt aannemelijk dat hij daar niets vanaf wist, want over het algemeen hadden de bezetters weinig scrupules als het ging om afrekenen met wat zij terroristen noemden. Maar er zijn meer gevallen bekend van Duitse officieren die wèl van verzetsactiviteiten wisten en dan de andere kant op keken.

Het kasteel was het Duitse hoofdkwartier in Woerden

Duitse aftocht 1945

7. Wachten op de bevrijders

Plantsoen, hoek Voorstraat

De avond van 4 mei 1945

De in 1935 geboren Pietje Kastelijn-Pak uit Kamerik schreef in 2013 haar herinneringen aan oorlog en bevrijding op. Dat was in eerste instantie voor familieleden bedoeld, maar in 2020 stelde zij het beschikbaar aan de redactie van het maandblad Kamerik Vandaag. In het bevrijdingsnummer van mei 2020 besteedde dat aandacht aan die herinneringen.Hier volgt het stukje over het (wachten op) de bevrijding.

De avond van 4 mei 1945 weet ik nog goed. Ik lag in de bedstee beneden in de slaapkamer, maar sliep nog niet. Broer Co ging vaak ’s avonds even naar de buren die een clandestien radiotoestel hadden … waarop hij gehoord had dat er door de Duitsers was gecapituleerd. Zus Jeanne kwam bij de bedstee heel blij vertellen dat de oorlog voorbij was. Ze gaf me een heel lekkere bonbon. Wat was die lekker! Maar ik mocht de bedstee niet uit. Bedtijd is bedtijd als je tien jaar bent. Het was ook nog niet officieel, ’s avonds op 4 mei. Dat was het pas op 5 mei, toen er in hotel De Wereld in Wageningen getekend is en alles na vijf jaar bezetting voorbij was. Al zijn er op 5 en 6 mei nog wel doden gevallen bij de terugtrekkingen van de vijand. Het was soms chaotisch.

Een paar dagen na 5 mei ging ik met Jeanne en Eefje mee naar Woerden naar de intocht van de Canadezen kijken. [Dat is vermoedelijk op 7 mei geweest, toen Canadese en Britse voertuigen door Woerden reden] Legertrucks, kleine tanks en jeeps reden door de Voorstraat en gingen richting Utrecht. Wat een mensen op de been om hen te begroeten. Veel mensen probeerden een stukje mee te rijden. Zus Jeanne klom op een treeplank en gaf spontaan een soldaat een zoen. Wat een ontlading na vijf jaar onderdrukking.

Bevrijders in aantocht

Daar zijn ze eindelijk

Folder Nederlands Volksherstel

8. Slachtoffers rond het spoor

Station Woerden

Veel aanvallen op infrastructuur

De slachtoffers die bij de geallieerde luchtaanvallen op de spoorlijnen rond Woerden vielen, waren een gevolg van de pogingen om de aanvoerlijnen van de Duitsers in West-Nederland te verstoren.

Die aanvallen begonnen direct in 1940 en hebben tot de laatste weken van de oorlog geduurd.

De spoorlijn van Gouda naar Woerden is echter met name in de laatste fase van de oorlog, 1944-1945 regelmatig het doelwit geweest. In die periode waren de Duitsers zo goed als verslagen, maar zolang er transporten vanuit Duitsland naar de Festung Holland mogelijk waren, wilden de geallieerden zoveel mogelijk verhinderen dat materieel en de beruchte V1- en V2-wapens naar de kuststreek werden vervoerd.

Luchtfoto van de Hogebrug en omgeving met in rood de bomkraters op en rond de spoorlijn Woerden-Gouda

Het waren niet alleen Nederlandse burgerslachtoffers die bij dergelijke aanvallen vielen. Op 29 juni 1944 raakte een Duitse militair zwaar gewond bij een aanval op de op de straatweg tussen Gouda en Woerden. Doelwit was een munitietransport van de Deutsche Kriegsmarine.

De aanvallen lukten lang niet altijd. Zo werden op 15 januari 1945 aanvallen op de spoorlijn Woerden-Gouda uitgevoerd door vliegtuigen van de Royal Air Force, maar zonder succes. Een week later werden bij Gouda twee spoorwagons geraakt.

Terwijl de oorlog in zijn eindfase verkeerde, werden de aanvallen opgevoerd. Op 28 februari, 3, 5, 10, 12, 17, 19, 21, 22, 23, 30 en 31 maart 1945 lag de spoorlijn onder vuur. Onder meer bij de Hogebrug (tussen Driebruggen en Hekendorp) en bij de Putkop vielen bommen. Behalve de spoorlijn werd ook de snelweg Utrecht-Gouda onder vuur genomen.

Daarna zijn geen aanvallen meer bekend. Het had op dat moment ook weinig nut meer, want vanaf 30 maart rukten de geallieerde troepen in het oosten van Nederland steeds verder op. De verbindingslijnen tussen Duitsland en het westen van ons land waren daarmee verbroken.

Schade na een bombardement op het spoor bij de Putkop

Luchtfoto met daarop de voltreffers (in rood) en missers (geel) op en bij de spoorlijn Woerden-Leiden

Geslaagde aanval op het spoor

9. Hier woonde Frans Schrijver, verzetsman

Villa Rijnoord, Landgoed Bredius, Oostdam 12 (begin Oudelandseweg)

De andere twee

In villa Rijnoord woonde huisarts Frans Schrijver, die voorman van het Woerdense verzet was. Als arts kon Schrijver vaak buiten komen op tijdstippen die voor anderen verdacht waren. Maar Schrijver was niet de enige leider van het plaatselijke verzet. Ook de namen van Niek van Donkelaar en Jo Pars moeten hier worden genoemd.

Architect Aart Nicolaas (Niek) van Donkelaar (1908-1982) was afkomstig uit Den Haag en vestigde zich in 1939 in Woerden. In de mobilisatie was hij als bouwkundige aanvankelijk in de rang van sergeant ingedeeld bij de genie. Later, meer passend bij zijn burgerfunctie als bouwkundige, werd hij officier van speciale diensten.

Na de inval van de Duitsers op 14 mei 1940, weigerde Van Donkelaar te werken onder de bezetter en kwam daardoor in een moeilijk parket. Officieel nog in functie bij Defensie, kon hij niet ontslagen worden en als oplossing werd hij als hoofdopzichter aangesteld bij de afbouw van het hospitaal Oog in Al in Utrecht. Toen het hospitaal kort daarna door de Duitse marine gevorderd werd, was dat reden voor Van Donkelaar om verdere dienst te weigeren. Het is tevens het moment waarop de link van Woerden met de verzetsgroep Oranje Vrijbuiters ontstond.

Tijdens zijn werk voor Oog in Al, raakte Niek van Donkelaar bevriend met de eerste opzichter Klaas Postma. Beiden deelden hun afkeer van alles wat te maken had met het nationaal socialisme. Ze voerden lange gesprekken over de bezetting, met ook als onderwerp de oprichting van de Oranje Vrijbuiters, de verzetsgroep die zich aanvankelijk vooral bezig zou gaan houden met het vinden van onderduikadressen en het verbergen van onderduikers. Leider van de Utrechtse groep wordt Postma. Van Donkelaar, die een compagnonschap aanvaardde bij het Woerdense architectenbureau J.H. Bodegraven, gaf leiding aan de afdeling in Woerden en heeft als speciale taak het vinden van betrouwbare onderduikplaatsen. Tevens was hij de verbindingsschakel met Utrecht.

Na de Bevrijding was Van Donkelaar weer ‘gewoon’ als architect werkzaam en was hij enige tijd commandant van de plaatselijke BB (Bescherming Burgerbevolking).

Johannes (Jo) Pars (1915-1976) was evenmin Woerdenaar van geboorte. Hij was afkomstig uit de buurt van Hoogeveen en werkte in Rijnsburg in een manufacturenwinkel toen hem in 1943 de grond daar te heet onder de voeten werd. Hij dook onder, dat wil zeggen: hij ging bij zijn schoonouders aan de Woerdense Nassaukade wonen. Daar had hij intussen zijn ogen goed de kost gegeven. Hij was er achter gekomen dat de voorraad voedselbonnen van het plaatselijke Distributiekantoor aan het einde van de week in het kantoor van de Rotterdamsche Bank aan de Voorstraat terechtkwamen. Hij tipte de broers Johannes en Marinus Post die eveneens uit de omgeving van Hoogeveen kwamen en beide actief waren in het verzet. Hij kende hen via een gemeenschappelijk contact in Rijswijk. De kassier van de bank in Woerden nam de sleutel van de kast waarin de bonnen lagen mee naar huis. Omdat het verzet steeds verlegen zat om bonnen voor de talrijke onderduikers zou de voorraad in het bankkantoor een welkome buit zijn.

Pars had intussen ook contacten met het Woerdense verzet in wording gekregen. Dat leverde een plattegrond van het bankkantoor en alles is klaar voor de overval op 5 december 1943. Die overval mislukte en vormde de inleiding tot het oprollen van de verzetsgroep van de beide broers.

Pars bleef daarna betrokken bij het Woerdense verzet en ging ook schrijven voor het illegale blad Voor God en Koning. Direct na de bevrijding werd dit omgezet in een officiële krant Het Vrije Woord. Na zijn journalistieke loopbaan, ging Pars weer terug naar de detailhandel.

Net als Van Donkelaar werd ook Jo Pars actief binnen de BB, hij was er ondercommandant.

10. De Wilhelminaschool, ons concentratiekamp

Locatie: Oostsingel 4

Moffenmeiden

De Wilhelminaschool aan de Oostsingel was tijdens de Tweede Wereldoorlog door de Duitse bezetter in gebruik genomen. Direct na de Bevrijding waren de rollen omgedraaid en waren het de Binnenlandse Strijdkrachten die er de lakens uitdeelden. Foute Woerdenaren werden opgebracht en verhoord en soms ook mishandeld. Dat laatste geldt zeker voor de Moffenmeiden, vrouwen en meisjes die een relatie hadden gehad met een Duitse soldaat of daarvan werden verdacht. Zij werden vernederd en vaak onder het aanhoren van gejoel en verwensingen kaal geschoren.

Kaalgeschoren moffenmeiden

Opbrengen collaborateurs

Na de bevrijding worden NSB’ers opgepakt.

In 2020 interviewden scholieren van het Kalsbeek College de journaliste Rianne Oosterom, die een boek over de ‘moffenmeiden’ heeft geschreven. Dit interview maakte deel uit van een project dat de school samen met de Stichting 4 en 5 mei Woerden hield rond het thema vrijheid en onvrijheid.

Annie mag ik ook een stukje?
Rianne Oosterom

Rianne Oosterom is in het dagelijks levens historicus en journalist. Ze schreef het boek “Moffenmeiden” waarin ze vertelt over het kaalscheren van moffenmeiden na de bevrijding. Moffenmeiden zijn meisjes en vrouwen die tijdens de Duitse bezetting van Nederland een affaire hadden met een Duitse soldaat. Na de oorlog werden deze meisjes en vrouwen als “straf” publiekelijk kaalgeschoren.

Rianne begon in 2009 aan een studie journalistiek aan de Hogeschool in Ede, later bleek dit toch niks voor haar. “Ik vond de studie heel oppervlakkig en moest veel samenwerken, waar ik niet goed in was.” Haar passie voor geschiedenis was er altijd al. Op de basisschool, maar ook op de middelbare school, vond ze dit het leukste vak. Rianne stapte in 2010 over naar een universitaire opleiding Geschiedenis. Aan het eind van haar opleiding moest ze een scriptie schrijven. Ze had echter geen flauw idee over welk onderwerp. Toevallig kwam ze die dag langs de kringloopwinkel bij haar in de buurt. “Ik ging daar wel eens naar toe als ik helemaal geen inspiratie had.”

In die kringloopwinkel vond ze het boek “Liefde in de oorlogstijd” en hierdoor ontstond haar interesse voor moffenmeiden. In het boek stond een verhaal over een vrouw die tijdens de oorlog getrouwd was met een Duitse soldaat. Samen verhuisden ze naar Duitsland. Na de oorlog durfde de vrouw niet meer naar haar geboortedorp, omdat ze bang was dat ze kaalgeschoren zou worden. “Ik dacht; kaalscheren, wat is dat?” Rianne had toen nog nooit gehoord over het kaalscheren van meisjes en vrouwen na de bevrijding. Ze ontdekte dat er slechts één boek over geschreven was. “Ik kon mij niet voorstellen dat het gebeurde.”

Ze plaatste in een aantal kranten een advertentie met de vraag of er nog ooggetuigen waren.

Mensen die het kaalscheren van meisjes en vrouwen hebben zien gebeuren. In de advertentie vroeg ze echter alleen naar ooggetuigen, omdat ze dacht dat ooggetuigen makkelijker te vinden waren dan de moffenmeiden zelf. Ze ging ervanuit dat deze vrouwen al oud waren en dat er nog maar weinig leefden. Laat staan dat ze over dit onderwerp wilden vertellen. Na de plaatsing werd ze overspoeld door brieven en mails van mensen die er wel over wilden vertellen. “Dat kon ik nooit allemaal in mijn scriptie kwijt.” De oproep was oorspronkelijk bedoeld voor haar scriptie, maar door de hoeveelheid reacties besloot ze een boek over dit onderwerp te schrijven.

Het boek bestaat uit verschillende kleine verhalen. De verhalen worden verteld door ooggetuigen, vrouwen die werden kaalgeschoren en mensen die de moffenmeiden uitgejoeld hebben. Rianne heeft voor haar boek en scriptie veel mensen gesproken die betrokken zijn geweest bij het kaalscheren van moffenmeiden. Na het aanhoren van talloze verhalen kwam ze erachter dat het kaalscheren overal gebeurde, zelfs in de straat waar Rianne in haar studententijd woonde. “Ik kreeg een telefoontje met: mevrouw bij u in de straat, daar op de hoek is ook een vrouw kaalgeschoren.” De verhalen kwamen hierdoor wel erg dichtbij Rianne. Ook een verre bekende van Rianne is kaalgeschoren. De zus van deze vrouw had tijdens de oorlog een relatie met een Duitser. Buurtgenoten zagen dat de familie hier voordeel aan had. Zo bracht deze soldaat eten voor hun mee. Op een begeven moment raakte de vrouw in verwachting. Een aantal dagen voor de bevrijding beviel ze. Na de bevrijding ging een groep mensen naar het huis van de vrouw om haar kaal te scheren. De vrouw was een aantal dagen daarvoor bevallen en kon dus niet naar buiten. De groep mensen weigerde weg te gaan. Haar zus is voor haar naar buiten gegaan om zich kaal te laten scheren. Deze vrouw heeft hier nog steeds last van, ondanks dat deze gebeurtenis dit jaar al 75 jaar geleden gebeurd is.

“Ik had bij de bevrijding een beetje het idee van koningsdag; een aubade met mensen die liederen zingen en feesten op straat en ergens tijdens die vreugde werden er mensen kaalgeschoren. Ik vond het zo’n absurd idee dat dingen die totaal niet mogen in onze rechtstaat gewoon gebeurden, zonder dat mensen ingrepen.”

Bij het kaalscheren speelde groepsdruk een belangrijke rol. Weinig mensen grepen in, omdat ze bang waren zelf ook te worden kaalgeschoren. Het kaalscheren werd vaak gedaan door mensen die wraak wilden nemen op de vrouwen. In hun ogen hadden zij hun landverraden door een affaire aan te gaan met de vijand.

Als illustratie noemt Rianne het verhaal van Annie. Annie flirtte met soldaten en in ruil daarvoor kreeg ze brood. Als Annie buiten liep, kwamen er kleine kinderen naar haar toe die vroegen om brood. “Annie mag ik ook een stukje?” vroegen ze dan. Annie gaf deze kinderen echter nooit eten. Tijdens de Hongerwinter was er zo weinig eten dat twee kinderen stierven aan ondervoeding. Annie kreeg daar de schuld van.

Rianne kreeg het verhaal over Annie te horen via een brief. De afzender van deze brief was een vrouw die tijdens de oorlog meehielp met het kaalscheren van meisjes en vrouwen. Ze vond dat de meisjes door het haar af te scheren hun verdiende straf kregen. Annie overleed later aan kanker en volgens de vrouw die de brief schreef, was het haar verdiende loon. De haat naar vrouwen, die tijdens de Duitse bezetting van Nederland een affaire hadden met een Duitse soldaat, zit bij haar nog steeds zo diep zit dat ze iemand de dood toe wenst.

José Hielkema & Kim de Langen

Moffenmeiden

Wilhelminaschool

11. Villa Koole, Canadees hoofdkwartier 1945

Westdam 3a

Het vechten tegen een gezamenlijke vijand is nog wat anders dan een bevrijd land besturen. Daar waren de geallieerden zeker in Nederland niet op uit. Zaak was geweest om de Duitsers zo snel mogelijk te verslaan. Na de mislukte Slag om Arnhem in september 1944 had de prioriteit gelegen bij de opmars richting Berlijn. Dat nu alleen het zuidelijk deel van Nederland bevrijd was en de rest van het land de Hongerwinter in ging, was daarvan een gevolg. Pas eind maart werd besloten vanuit het zuiden door te steken naar de noordelijke provincies. West-Nederland bleef het langst in Duitse handen. Ondanks de steeds scherpere represailles die de bezetter op de bevolking losliet en ondanks de hongersnood in de grote steden. Het duurde tot 4 mei voor de Duitsers capituleerden.

Het waren in West-Nederland vooral de Canadezen die als bevrijders binnentrokken. De Duitsers waren verslagen en de moegestreden soldaten konden zich in elke plaats waar zij zich lieten zien laten toejuichen.

Maar behalve dat feestvieren, waren er ook zaken te doen. De Duitsers moesten worden ontwapend en het burgerlijk bestuur diende op orde te worden gebracht. Tot grote ergernis van de Binnenlandse Strijdkrachten en hun bevelhebber, Prins Bernhard, mocht dat ontwapenen alleen door geregelde militairen gebeuren. Nu waren er in Woerden weinig Duitsers om ontwapend te worden, maar elders in het westen van het land was het een ander verhaal.

Canadese soldaten bij Villa Koole

In Villa Koole zetten de Canadezen hun hoofdkwartier op, waar zij eigenlijk alleen het hoognodige deden. De weinige Duitsers die in Woerden verbleven werden al snel naar elders gebracht. Daarna was het wachten tot de rust was weergekeerd en er iets van lokaal bestuur functioneerde. De Canadezen waren nodig in Duitsland, waar de chaos na de ineenstorting van het nazibewind compleet was.

Het Canadese Eerste Leger kort na de bevrijding

Villa Koole kort voor de sloop

12. Hier was de gaarkeuken

Emmakade, hoek Van Oudheusdenstraat

Voedsel halen.

In zijn oorlogsdagboek schrijft de jonge Woerdenaar Han Gerritse regelmatig over eten. Opvallend is dat hij de voedselsituatie als nijpend ervaart, terwijl hij nog in de laatste oorlogsweken voldoende brood, beleg, aardappelen, groente en zelfs een stukje vlees op zijn bord vindt. Wie geld had, kon soms tot het einde van de bezetting krijgen wat hij wilde. De Zegveldse slager leverde in die periode nog biefstuk aan een goed betalende dorpsgenoot.

Wie het minder goed getroffen had, kon vaak een beroep doen op de plaatselijke gaarkeuken. In de grote steden hebben die met vaak minimale middelen de ergste honger kunnen bestrijden. Op het platteland konden bewoners die niet of niet voldoende eten uit eigen tuin haalden vaak terecht bij boeren in de directe omgeving. Een bekend voorbeeld is het aren lezen na de graanoogst. De aren die op het land waren blijven liggen, konden geraapt worden en van het zo verzamelde koren werd brood gebakken. Ook stedelingen uit Amsterdam, Utrecht, Den Haag en Rotterdam kwamen daarop af.

De Kamerikse gaarkeuken eind 1944

In januari 1945 werd vanuit Kamerik, Kockengen en Zegveld een bijzonder initiatief ontplooid om de voorraad aardappelen in de dorpen op peil te brengen. West-Nederland was grotendeels omringd door bevrijd gebied, de Spoorwegen reden niet meer en de Duitse bezetter had besloten dat er geen voedselvoorraden voor de burgerbevolking naar de ‘Festung Holland’ zou worden vervoerd. De drie noordelijke provincies waren echter nog in Duitse handen en dat was voor de twee voedselcomités aanleiding om te proberen een schip naar Drenthe te sturen en daar aardappelen te halen. Dat was een gewaagde onderneming, want de geallieerde luchtmacht schoot op ‘alles’ dat op het IJsselmeer bewoog en àls de boot de reis goed doorstond, was er grote kans dat de bezetter de lading zou vorderen.

Het binnenvaartschip Johanna

Een schip was voorhanden. De Zegveldse schipper Freek Griffioen wilde niet voor de Duitsers varen en had zijn ‘Johanna’ aan de Grechtkade zoveel water laten maken, dat deze gezonken leek. Dat was overtuigend gelukt, maar in feite kon de boot zonder al te veel moeite weer reisklaar worden gemaakt.  Griffioen was wel te porren voor de tocht, maar voor het zover was, moest heel wat worden geregeld en niet alleen een pomp om de Johanna te lichten. Voor de reis was brandstof nodig en om die te bemachtigen waren goede relaties misschien nog wel belangrijker dan geld. Wellicht dat burgemeester Reijers daarbij een rol heeft gespeeld. Hij ging in elk geval als bemanningslid mee, net als Griffioens broers Piet en Henk.

Burgemeester Reijers van Kamerik en Zegveld ging mee op de eerste reis naar Drenthe

De schipper hield rekening met inbeslagname van de Johanna en vroeg aan de twee voedselcomités een garantie dat, àls de boot verloren zou gaan, hij een nieuw schip kon kopen. In januari 1945 werd een inzamelingsactie onder de bevolking van beide dorpen gehouden die het voor die tijd onwaarschijnlijk hoge bedrag van ruim 100.000 gulden opleverde. Met jenever en kaas aan boord om eventuele Duitse controles af te kopen, ging de Johanna op weg. Het werd een voorspoedige reis en uit Nieuw-Amsterdam werd 150 ton aardappelen mee teruggenomen. Eén zakje haalde Zegveld niet. Tijdens een controle bij de Oranjesluizen in de hoofdstad leek het allemaal nog mis te gaan, maar de Duitse controleurs bleken voor die ene zak aardappelen een oogje dicht te knijpen.

Op 22 februari was de Johanna terug in Zegveld en werd de buit verdeeld. Griffioen zou de reis nog tweemaal maken, waarvan één keer om pootaardappelen te halen. De gemeentebesturen hadden in die maand besloten dat elk Kameriks en Zegvelds huishouden een stukje van vijftien roeden (circa 210 vierkante meter) kon krijgen voor het telen van aardappelen en peulvruchten. In de laatste weken van de bezetting is daarvoor nog weiland gescheurd en beplant.

Op het ‘bevrijdingswandbord’ dat na de oorlog werd gemaakt, wordt herinnerd aan de tocht

13. Hier gedenken wij Maarten Griffioen

Meeuwenlaan, nabij monument De Naald

Gedwongen meewerken

Niet iedereen kon, als Maarten Griffioen, vanuit niet bezet gebied tegen de Duitsers en hun bondgenoten vechten. En ook niet alle achterblijvers konden of wilden actief aan het verzet meedoen. Doorgaan was voor velen het motto en kijken of ze de bezettingstijd zonder al te veel problemen door konden komen. Zeker voor jonge mensen viel dat al spoedig niet mee.

In mei 1941 werd de Arbeidsdienst opgericht. Dit was een nationaal-socialistische instelling, waarbij werkloze mannen én vrouwen zich vrijwillig konden melden om betaald werk te verrichten. Dat bestond vooral uit landbouw- en ontginningswerken vanuit barakkenkampen in noord- en oost-Nederland. In Woerden was hier, net als in de rest van Nederland, weinig belangstelling voor ondanks een stevige reclamecampagne met als boegbeeld ‘Koenraad van de Arbeidsdienst’. In september 1942 verdween het vrijwillig karakter van de dienst: alle ongetrouwde Nederlandse mannen tussen de 18 en 24 jaar werden ingeschreven voor arbeidsdienstplicht voor een periode van een half jaar. Via het gewestelijk arbeidsbureau in Gouda kwamen er bijna 250 Woerdense jongens op de lijst te staan en vanaf september 1942 werden ze daadwerkelijk opgeroepen. De arbeidsdienstplichtigen deden op allerlei manieren hun best om aan de oproep te ontkomen: ze probeerden zich te laten afkeuren, trachtten verklaringen van onmisbaarheid te verkrijgen of doken onder.  De bezetter liet dat niet over zijn kant gaan en ging actief achter hen aan.

Maar niet alleen jonge mannen liepen het risico om gedwongen aan het werk te moeten. Nadat het  Duitse leger in juni 1941 Rusland was binnengevallen werden vele Duitse mannen opgeroepen om  te strijden aan het Oostfront. De Duitse oorlogsindustrie verloor daardoor veel arbeidskrachten en die open plekken moesten ingevuld worden door mannen uit de door Duitsland bezette gebieden. Vanaf 1942 werden alle bedrijven en overheidsinstellingen in Nederland uitgekamd op zoek naar mannen, die niet onmisbaar waren voor de economie, en die verplicht in Duitsland te werk konden worden gesteld. De leeftijdsgroep waarbinnen gezocht werd, werd steeds ruimer. Aanvankelijk die tussen de 18 en 24 jaar, in 1943 tussen de 18 en 35 jaar en in 1944 tussen de 17 en 40 jaar. Deze tewerkstelling of ‘Arbeitseinsatz’ heeft ook voor veel Woerdenaren tot gedwongen tewerkstelling geleid. Precieze cijfers zijn niet bekend, maar er zijn schattingen dat dit om enkele honderden moet zijn gegaan. Het merendeel daarvan is veilig teruggekomen, maar een aantal heeft nog jaren of misschien zelfs levenslang de fysieke en psychische gevolgen van de tewerkstellingen meegedragen. Acht Woerdense mannen zijn tussen oktober 1943 en mei 1945 in Duitsland door ziekte of bombardementen om het leven gekomen.

De Woerdense mannen, die door hun leeftijd niet voor de Arbeidsdienst of Arbeitseinsatz in aanmerking kwamen, werden op een andere manier voor de Duitsers aan het werk gezet. Vanaf half 1943 werden er geregeld mannen opgeroepen voor bewaking van voor het Duitse leger belangrijke gebouwen of installaties in en rond de stad. Toen er in maart 1943 telefoonkabels waren doorgesneden werden er 225 Woerdenaren opgeroepen om één of meer dagen het telefoonkabelnetwerk te bewaken. Ze kregen daar nog wel een vergoeding voor, net als voor verplichte graafwerkzaamheden aan kades in het kader van de mogelijke onderwaterzetting van polders ten oosten van Woerden.

Bij Harmelen moesten mannen graafwerkzaamheden verrichten

Toen burgemeester Van Kempen vervolgens eind april opnieuw opdracht kreeg Woerdenaren op te roepen voor graafwerk in de buurt van Montfoort liet hij de Commissaris der Provincie Zuid-Holland weten, dat het nu genoeg was. Maar dat betekende nog niet het einde van het werken voor de Duitsers: de Ortskommandant vorderde in de zomer van 1944 nog vele mannen voor het graven van loopgraven en schuilgaten tegen beschietingen langs de Rijksweg en de Rijksstraatweg tussen Nieuwerbrug en Harmelen.

Kabels leggen onder Duits toezicht

14. Duitsers nemen wraak op Italianen

Zegveld, tegenover de N.H.-kerk

De Schoolbrug in Zegveld, waar twee jonge Italianen door de Duitsers aan werden opgehangen als gruwelijk voorbeeld.

Leden van de BS houden de wacht bij het Zegveldse gemeentehuis (nu de brandweergarage) aan de Hoofdweg, mei 1945.

Verzet in Zegveld

Het ophangen van de twee Italianen aan de Zegveldse dorpsbrug op 24 november 1944 was een van de heftigste represaillemaatregelen waarmee het dorp tijdens de bezetting te maken kreeg, of misschien wel hèt heftigste.

Het leven ging min of meer gewoon zijn gang vanaf mei 1940, met alle beperkingen die geleidelijk dat dagelijks leven beïnvloedden. Verzet tegen de Duitsers werd aanvankelijk alleen binnenskamers geuit.

Wanneer meer gestructureerd verzet opkwam, is niet meer te achterhalen. Oud-verzetsmensen hielden het later op 1943 en dat past bij het jaar waarin ook in Woerden het verzet duidelijker vorm kreeg.

Het begon voorzichtig, met het rondbrengen van illegale blaadjes, zoals ‘Voor God en Koning’. Alleen al het in bezit hebben van een dergelijke uitgave was strafbaar en kon een lang verblijf achter de tralies tot gevolg hebben. Op het verspreiden stonden strengere straffen en wellicht dat het daarom vaak meisjes en jonge vrouwen waren die de krantjes rondbrachten. Zij liepen minder risico te worden opgepakt en zo bezorgden Nel Burggraaf, haar vriendin Truus van Nee en andere meisjes in en om Kamerik de illegale uitgaven. Al gauw kwamen daar andere dingen bij: wapens, springstoffen en munitie werden ook van en naar andere dorpen gebracht: Zegveld, Kockengen, Harmelen en zelfs Nieuwer ter Aa. Eén controle had de koeriersters fataal kunnen worden. Dat gebeurde in Zegveld met bakker Aart Boer, die contacten met het verzet buiten het dorp onderhield. Hij werd op 23 juni 1944 aangehouden en belandde in concentratiekamp Sachsenhausen, waar hij op 6 december werd geëxecuteerd.

In Zegveld was een groep actief rond wapendroppings. Met name boven de relatief afgelegen weilanden bij de Meije werden in het laatste jaar van de bezetting door Britse vliegtuigen wapens afgeworpen. De eerste keer is dat ergens in de zomer van 1944 gebeurd, de laatste maal op 21 maart 1945, enkele weken voor de bevrijding. Voor de ontvangers van de lading was alles riskant: zij moesten de kisten opsporen, met paard en wagen weghalen en vervolgens zien door te sluizen naar verzetsgroepen elders. Vanuit de Meije werd nauw samengewerkt met Zwammerdam, vanuit Kamerik met Harmelen. Terwijl de groepen in Zegveld en Kamerik niet werden ontdekt, rolden de bezetters de Zwammerdamse en Harmelense groepen wèl op.

Deelname aan wat de Duitsers beschouwden als verzetshandelingen, kon ook toevallig gebeurden. Toen op 21 februari 1944 een Amerikaanse B-17 bommenwerper, een ‘Vliegend Fort’ nabij de Hazenkade neerstortte, konden twee inzittenden, Charles Barthson en Barclay Clover, zich met hun parachute redden. Zij gingen naar de nabijgelegen boerderij van C. Bol, die hen naar dorpsdokter Roskott bracht. Zowel Bol als Roskott werden als gevolg daarvan door de bezetters opgepakt en naar concentratiekamp Vught gestuurd op beschuldiging van ‘Feindbegünstigung.’ Ondanks pogingen van burgemeester Reijers om de beide mannen op vrije voeten te krijgen, duurde het vier maanden voor het Feldkriegsgericht in ’s-Hertogenbosch oordeelde dat in het geval van Bol en Roskott geen opzet in het spel was.

Nabij de plaats van de crash is intussen een gedenkteken voor de bemanning van de B-17 opgericht.

Zegveld en Kamerik werkten samen in de HARK (HulpActie Roode Kruis) en hielpen zo het zwaar getroffen Zuidzande in Zeeuws Vlaanderen. Daar zijn nog altijd een Kamerik- en een Zegveldstraat.

De Vrijwillige Burgerwacht gaf de Zegvelders in de periode voor mei 1940 een gevoel van veiligheid.

Nederlandse militairen werden in de meidagen van 1940 ingekwartierd in Zegveld.

De Duitse represailles werden steeds heftiger, zoals de massale executies na de aanslag op Rauter in maart 1945

Het oorlogsmonument aan de Middenweg in Zegveld

Het monument voor de in 1944 bij de Hazenkade neergestorte Amerikaanse bommenwerper

15. Wachten voor de Kamerikse gaarkeuken

Kamerik, Van Teylingenweg, hoek Meent

Kamerikers bijeen voor de centrale keuken. Hoewel er geen echte honger in het dorp was, ontbrak het vaak wel aan voldoende brandstof om eten klaar te maken. De centrale keuken bood uitkomst.

Kamerik

In Kamerik viel de bezetting relatief mee, net als in veel andere kleine dorpen. Dat kwam deels doordat Duitsers niet permanent in de gemeente aanwezig waren, deels omdat Kamerik (toen) in een uithoek van de provincie Utrecht lag, waardoor de Ortskommandant in het Zuid-Hollandse Woerden hier formeel niets te zeggen had. Formeel, want in de praktijk konden de Duitsers probleemloos provinciegrenzen overschrijden.

Wat ook scheelde, was dat Kamerik (en Zegveld) in de persoon van Reijers, een burgemeester had die niet bang was uitgevallen. Johannes Reijers was in 1935 benoemd tot eerste burger van de gemeenten Kamerik en Zegveld. Hij was geboren in Werkendam en vanaf 1927 actief in de gemeentepolitiek van Zwijndrecht, waar hij raadslid en wethouder werd. In 1932 volgde zijn verkiezing tot lid van Provinciale Staten van Zuid-Holland voor de CHU en toen in 1935 burgemeester Talsma naar Renkum ging, volgde zijn benoeming in de twee kleine plattelandsgemeenten.

Burgemeester Reijers van Kamerik en Zegveld, hier op een foto uit 1961

Na de Duitse bezetting ging ook het gemeentebestuur aanvankelijk nog op oude voet verder. In 1941 werden echter de gemeenteraden door de Duitsers ontbonden en de wethouders tot adviseurs zonder macht gedegradeerd. Nu kwam het gezag bij de burgemeester terecht. Anders dan sommige van zijn ambtgenoten in de directe omgeving, liet Reijers niet over zich heen lopen en tolereerde hij ook dat er illegaal werk in en vanuit het gemeentehuis werd ontplooid. Zijn zoon Jo deed daar volop aan mee. Zijn andere zoon Wim zou tijdens de oorlog omkomen, nadat zijn (koopvaardij)schip op een mijn was gelopen.

Natuurlijk moest ook de Kamerikse burgemeester Duitse orders opvolgen en als de bezetters arbeidskrachten nodig hadden, werkte Reijers mee. Die arbeidskrachten waren vooral nodig voor het opwerpen van kaden en dijken in het kader van de ‘Hintere Wasserstellung’, een soort waterlinie die de Duitsers dachten te gebruiken om een geallieerde opmars te verhinderen. Toen de bezetters in februari ontdekten dat Reijers in het raadhuis illegale activiteiten tolereerde, werd de grond hem te heet onder de voeten en dook hij onder, in Zegveld. De Haagse NSB’er D.J. Munnik werd nog benoemd tot zijn opvolger, maar kon in die laatste oorlogsweken geen rol van betekenis meer spelen.

Burgemeester Reijers poseert met leden van het voormalige verzet in Kamerik

BS’er bij katholieke school aan de Kanis, mei 1945

MS Beemsterdijk (het schip waarmee Wim Reijers verongelukte)

Plaquette op het oorlogsmonument bij de Algemene Begraafplaats aan de Van Teylingenweg.

16. Verzet in Harmelen

Harmelen, Kalverstraat, nabij de N.H.-kerk

Nederlandse militairen werden in de meidagen van 1940 ingekwartierd in Harmelen.

Moeizaam naar het einde

Terwijl vanaf september 1944 de bevrijding van Zuid-Nederland door de geallieerde troepen begon werd de druk van de bezetting op het dagelijks leven in het westen en midden van het land steeds meer voelbaar. In de gemeenten Harmelen en Veldhuizen zorgden vooral de voedselvoorziening en de onderwaterzetting van een deel van de omgeving voor veel leed en problemen.

Burgemeester Van Koningsbruggen bleef zo lang als hij het voor zichzelf kon verantwoorden op zijn post. Begin oktober 1944 was de vordering van fietsen  aanleiding om te vertrekken; hij wist dat de Duitsers hem  op de korrel hadden. Hij dook met zijn gezin onder in een van de dienstgebouwen bij kasteel Haarzuilens. In zijn kielzog doken secretaris Van Dijk en de drie secretarieambtenaren ook in onder. Inmiddels was in november 1944 J.P. Walrave, NSB’er en voorheen wethouder van Vlissingen, tot waarnemend burgemeester van Harmelen en Veldhuizen benoemd. Hij trof een gemeentehuis aan, waarin de archiefkasten en veel ruimtes afgesloten waren zonder dat er een sleutel was. Ook was er nauwelijks personeel, hoewel ambtenaar Vink na enkele weken weer terugkeerde, ook om een oogje in het zeil te kunnen houden voor de illegaliteit. Toen kwamen ook de sleutels van de kasten weer terug: die werden met een anoniem briefje in de brievenbus van wethouder en loco-burgemeester Baelde gedeponeerd. De nieuwe burgemeester was zo verstandig zich niet bezig te houden met de bestrijding van de illegale activiteiten, waarvan hij wist dat ze in het gemeentehuis en in de gemeente plaatsvonden. Via een aan hem gerichte anonieme brief wist Walrave precies waar zijn voorganger en de secretaris ondergedoken waren; ook werd de naam van verzetsman Mulder verraden. Walrave heeft dit echter nooit aan de Duitse bezetter doorgegeven.

Veel ongemak en problemen leverde de inundatie op van een deel van de polders ten noorden en zuiden van het dorp. Het Duitse militair opperbevel had besloten om een strook van ongeveer anderhalf tot twee kilometer land over een lengte van 75 kilometer tussen Muiden en Gorinchem onder water te zetten. In juli 1944 was dit ook in Harmelen gebeurd: de hele polder Gerverscop ten noorden en het grootste deel van de polders Haanwijk en Bijleveld ten zuiden van Harmelen waren een grote watermassa.  Mannen tussen de achttien en zestig jaar, voor zover nog niet ondergedoken, werden opgeroepen voor spitwerk in deze polders. Tussen de Kerkweg en Reijerscop stond het land ook onder water en er voer tussen deze twee wegen een door particulieren opgezet veerpontje. Op 28 augustus 1944 vond daar een drama plaats. Engelse vliegtuigen beschoten rond kwart voor acht ’s avonds het viaduct van de Rijksweg nabij de Kerkweg, terwijl op dat moment de veerpont van Theodorus Klarenbeek daar aanlegde. Klarenbeek verliet de boot en rende het land in. Daar werd hij getroffen en overleed ter plaatse.  Bij de overbrenging van het lichaam van de veerman naar het dorp kwam het nog tot een confrontatie tussen de aanwezige burgemeester Van Koningsbruggen en de onderwijzer Cramer van de Sint-Bavoschool. De laatste was NSB’er en officier van de Arbeidsdienst en stond in zijn uniform vooraan bij de aankomst. De zoons van de overleden Klarenbeek waren daar niet van gediend en toen de burgemeester Cramer opdroeg om zich te verwijderen deed hij dit pas na lang aandringen. Waarschijnlijk heeft Cramer zich daarover beklaagd bij de Duitsers en alleen omdat Van Koningsbruggen kort daarna onderdook heeft dit verder geen gevolgen voor hem gehad.

Op 18 april 1945 overleed in het ziekenhuis in Utrecht een andere Harmelenaar ten gevolge van Engelse beschietingen. De boerenknecht Gerrit Jan Reurink had een Duitse vrachtwagen met aardappelen ontdekt die onbeheerd bij het viaduct aan het eind van de Kerkweg stond. Terwijl hij aardappelen aan het verzamelen was kwamen  Engelse vliegtuigen over die het vuur openden op de vrachtwagen en Reurink dodelijk troffen.

Door de onderwaterzetting konden de boeren hun land niet meer bewerken en dat was in een tijd, waarin de voedselsituatie toch al slecht was, een enorm verlies. Hoewel sommige boeren in de laatste maanden nog wel over het nodige voedsel beschikten (er werd door Woerdense kaashandelaren nog kaas gekocht op Reijerscop), werd de toestand voor de ‘gewone’ Harmelenaars snel nijpender. Wat er nog op de bon geleverd werd door de plaatselijke middenstand was weinig en daarnaast ook van mindere kwaliteit. Op de zwarte markt was er alleen tegen abnormaal hoge prijzen nog iets te koop. Enkele voorbeelden uit het naburige Vleuten: een ei voor drie en een halve gulden, een pond suiker voor 60 gulden, een mud aardappelen voor 325 gulden en een mud steenkool voor 250 gulden. De honger dreef sommige mensen zelfs zo ver dat ze met een handkar of op een fiets met houten banden naar de noordelijke en oostelijke provincies gingen om daar aardappels of graan in te slaan. Zo maakte de Harmelense melkboeren Wout van Wijngaarden en Jan van den Hoeven met schilder Jacob Los in januari en februari 1945 een twee weken durende tocht naar Overijssel. Ze keerden terug met een hondenkar vol rogge, bonen en aardappelen.

In deze tijd van voedselschaarste kreeg Harmelen daarnaast te maken met de komst van veel mensen die vanuit Limburg, Brabant en Gelderland naar het noorden en westen geëvacueerd waren. Deze evacués waren van huis en haard verdreven door de hevige gevechten, die Duitsers en geallieerden voerden. Naast inkwartiering van Duitsers kregen de Harmelenaars nu ook ontheemde burgers in hun huizen, een zware last. Tenslotte waren de vanuit Utrecht georganiseerde huiszoekingen door de Duitsers, bijgestaan door Nederlandse  landwachten,  een voortdurende dreiging. Ze zochten naar ondergedoken jonge mannen.

Slechts het vooruitzicht van de naderende bevrijding gaf Harmelen en haar inwoners de kracht om zich door de zware oorlogswinter van 1944/1945 te slepen.

Schade na een bombardement op de spoorlijn bij de Putkop

Na de bevrijding werden ook in Harmelen ‘foute’ Nederlanders opgepakt. Onder hen NSB-burgemeester Walrave

De Duitse Hintere Wasserstellung moet Holland tegen de geallieerden beschermen

Gebieden rond Harmelen staan onder water in het kader van de Hintere Wasserstellung

Het graf van Cor van Bemmel.

17. Slachtoffers rond het spoor

Veel aanvallen op infrastructuur

De slachtoffers die bij de geallieerde luchtaanvallen op de spoorlijnen rond Woerden vielen, waren een gevolg van de pogingen om de aanvoerlijnen van de Duitsers in West-Nederland te verstoren.

Die aanvallen begonnen direct in 1940 en hebben tot de laatste weken van de oorlog geduurd.

De spoorlijn van Gouda naar Woerden is echter met name in de laatste fase van de oorlog, 1944-1945 regelmatig het doelwit geweest. In die periode waren de Duitsers zo goed als verslagen, maar zolang er transporten vanuit Duitsland naar de Festung Holland mogelijk waren, wilden de geallieerden zoveel mogelijk verhinderen dat materieel en de beruchte V1- en V2-wapens naar de kuststreek werden vervoerd.

Luchtfoto van de Hogebrug en omgeving met in rood de bomkraters op en rond de spoorlijn Woerden-Gouda

Het waren niet alleen Nederlandse burgerslachtoffers die bij dergelijke aanvallen vielen. Op 29 juni 1944 raakte een Duitse militair zwaar gewond bij een aanval op de op de straatweg tussen Gouda en Woerden. Doelwit was een munitietransport van de Deutsche Kriegsmarine.

De aanvallen lukten lang niet altijd. Zo werden op 15 januari 1945 aanvallen op de spoorlijn Woerden-Gouda uitgevoerd door vliegtuigen van de Royal Air Force, maar zonder succes. Een week later werden bij Gouda twee spoorwagons geraakt.

Terwijl de oorlog in zijn eindfase verkeerde, werden de aanvallen opgevoerd. Op 28 februari, 3, 5, 10, 12, 17, 19, 21, 22, 23, 30 en 31 maart 1945 lag de spoorlijn onder vuur. Onder meer bij de Hogebrug (tussen Driebruggen en Hekendorp) en bij de Putkop vielen bommen. Behalve de spoorlijn werd ook de snelweg Utrecht-Gouda onder vuur genomen.

Daarna zijn geen aanvallen meer bekend. Het had op dat moment ook weinig nut meer, want vanaf 30 maart rukten de geallieerde troepen in het oosten van Nederland steeds verder op. De verbindingslijnen tussen Duitsland en het westen van ons land waren daarmee verbroken.

Schade na een bombardement op het spoor bij de Putkop

Luchtfoto met daarop de voltreffers (in rood) en missers (geel) op en bij de spoorlijn Woerden-Leiden

Geslaagde aanval op het spoor

18

Prachtig gewoon Zomaar een voorbeeldje
Back To Top