Op veel plekken in de Woerden staan jaarlijks van half april tot half mei de panelen van de Schuldige plekken. En ook in Zegveld, Kamerik en Harmelen worden er enkele geplaatst.
De Woerdense fotograaf Hans van Ommeren presenteerde in 2015 de eerste versie van zijn Schuldige plekkenroute, een wandeling langs diverse locaties in Woerden waar zich belangrijke gebeurtenissen hebben afgespeeld in de Tweede Wereldoorlog. De banieren van toen zijn al enkele keren verbeterd, maar in 2023 zijn ze door de stichting 4 en 5 mei Woerden geheel vernieuwd: de teksten zijn geüpdated, de foto’s zijn uitgebreid en de kwetsbare banieren zelf zijn vervangen door kunststof panelen.
In dit filmpje legt de inmiddels overleden Hans van Ommeren uit hoe hij tot dit project gekomen is.
Hieronder ziet u de belangrijkste foto’s en de teksten die op de panelen staan.
1. Joods Monument
Prins Bernardlaan, Woerden
Vergezeld van vrienden en bekenden ging het Woerdense gezin Izaks op vrijdag 23 april 1943 van huis naar het station. De Joodse familie Izaks moest zich melden en het concentratiekamp Vught. Slager Eliazer Izaks zag geen kans om met het gezin onder te duiken, hoewel daar door mensen in zijn omgeving op werd aangedrongen. Samen met zijn vrouw, hun vier kinderen en zijn moeder ging hij op weg. Het verhaal was dat de Joden in ‘het oosten’ te werk gesteld zouden worden. In werkelijkheid gingen zij de dood tegemoet. Zij belandden allen in vernietigingskamp Sobibór, waar zij werden vergast.
Kort voor hun vertrek lieten ze deze foto maken, waarop ook grootvader Eliazer Izaks en de hond van het gezin staan. Opa Izaks lag op de bewuste datum van vertrek in het Woerdense Ope Dei-ziekenhuis en zou daar in de onderduik de oorlog overleven.
Het monument, in 2002 gemaakt door Ingrid Mol, is gebaseerd op de familiefoto. (Groot)vader Eliazer zou in 1945 vergeefs op terugkeer van de anderen wachten. In totaal zouden veertien Joodse Woerdenaren in concentratiekampen omkomen.
Vlakbij het monument, op de hoek van de Prins Bernhardlaan en de Wilhelminaweg had de eveneens Joodse slager Saam van Creveld zijn slagerij. Hij en zijn vrouw konden onderduiken aan de Julianastraat 2 en overleefden de oorlog.
2. Molukkers in de kazerne
Kazerneplein, Woerden
Zestien jaar lang woonden Molukse gezinnen in de kazerne, toen een oud en tochtig gebouw dat al een tijd leeg had gestaan.
Ambonezen werden ze aanvankelijk genoemd, in april 1951 kwamen 24 Molukse gezinnen naar Woerden. De stad was aangewezen als een van de opvangplaatsen voor de naar Nederland gebrachte Zuid-Molukkers. Na de Indonesische onafhankelijkheid leek dat de beste oplossing voor de voormalige afkomstige KNIL-militairen (en manschappen van de Koninklijke Marine) die niet in de krijgsmacht van de nieuwe staat konden of wilden integreren. Samen met hun gezinnen werden zij naar Nederland gebracht. Heel fijngevoelig werden ze bij aankomst ook nog eens uit dienst ontslagen.
Het idee was dat de Molukkers tijdelijk in Nederland zouden zijn, voor zij weer naar hun eilanden teruggingen. Tot die tijd moesten ze ergens worden ondergebracht. In Woerden was dat in voormalige militaire loodsen aan de Utrechtsestraatweg en de Singel èn hier in de kazerne.
Het ontbrak de nieuwe Woerdenaren aan vrijwel alles: veel goederen hadden zij op hun reis niet mee kunnen nemen. Daarnaast hadden ze vrijwel geen privacy. Met elf personen in een kamer van zes bij vier was geen uitzondering en niet zelden waren dergelijke ‘kamers’ alleen met gordijnen of hooguit board van de andere gescheiden. Werken mochten de Molukkers aanvankelijk ook niet.
Er werden wel pogingen ondernomen om de nieuwe stadgenoten zich beter thuis te laten voelen. Er verschenen advertenties in het Maleis in de krant en op zaterdag 30 juni 1951 was er een voetbalwedstrijd tussen een Ambonees team ‘Sinar Maluku’ en SC Woerden. De wedstrijd leverde 152 gulden op voor leniging van de ergste nood onder de Ambonezen. Het zou nog jaren duren voor zij fatsoenlijk gehuisvest werden. In 1965 en 1966 werden de kampen aan de Utrechtsestraatweg en de Singel opgeheven, de laatste twee gezinnen vertrokken in 1967 uit de kazerne.
3. Drukkers in verzet
Kerkplein
Het pand waarin drukkerij De Rijnstreek was gevestigd, bestaat niet meer. Na de grootschalige stadsvernieuwing is het gebouw gesloopt, maar hier (aan de overkant) bevond zich de drukkerij van Jan en Gerrit Vergeer.
De twee broers kwamen al vroeg tijdens de oorlog in contact met het verzet. Zij begonnen ’s avonds en ’s nachts illegale bladen te drukken. De Nederlandse kranten en omroep waren gelijkgeschakeld en brachten alleen nog door de Duitse censuur goedgekeurde nieuwsberichten. De illegale pers bood een tegenwicht. Onder meer nieuws van de BBC werd uitgeschreven en gecombineerd met eigen artikelen. De boodschap was duidelijk: de Duitsers zouden verliezen, het recht zou zegevieren. Volhouden was het motto.
Op de persen van De Rijnstreek werden bladen als Vrij Nederland, Ons Volk, De Geus en Sol Justitiae gedrukt. De krantjes moesten in het diepste geheim worden weggebracht en dat ging lang goed. Op 10 juni 1944 echter viel de SD (Sicherheitsdienst) de drukkerij binnen en de Duitsers vonden het zetsel van het blad De Vrije Kunstenaar.
Jan en Gerrit Vergeer werden gearresteerd en door een Duitse rechter veroordeeld tot twee, respectievelijk anderhalf jaar tuchthuis. De twee broers kwamen in het strafkamp Siegburg terecht. Jan Vergeer overleed daar op 14 januari 1945 aan vlektyfus, zijn broer Gerrit overleefde hem een week.
4. Hier werd de bevrijding geproclameerd
Stadsmuseum, Kerkplein
Radio Herrijzend Nederland had het nieuws op 4 mei: de volgende dag om acht uur zouden de Duitsers in het nog bezette deel van het land de wapens neerleggen. Dat was het moment waarop de meeste Woerdenaren met smart hadden gewacht. Het duurde tot 7 mei voor de eerste Canadese en Britse troepen de stad bereikten en het feest kon losbarsten.
Het was huisarts Frans Schrijver, plaatselijk hoofd van de Binnenlandse Strijdkrachten, die de bevolking toesprak. Hij deed dat vanaf het balkon van het toenmalige stadhuis aan de Westdam. Woerdenaar Han Gerritse noteerde diens woorden in zijn dagboek: Onze gehate vijand is verslagen. Gij kunt weer leven en werken als vrije mensen.
Op 10 mei was er een groot bevrijdingsfeest en nu sprak Schrijver vanaf het bordes van het oude stadhuis, het tegenwoordige Stadsmuseum. Canadese en Britse militairen waren erbij en lieten zich luid toejuichen.
Grote afwezige was burgemeester Van Kempen. Die had zich eind 1944 ziek gemeld. Daarna was hij vervangen door NSB’er Piet Callenfels, die echter direct bij de bevrijding was ontslagen. Het was locoburgemeester Sonneveld die nu het feitelijk gezag had, maar in die eerste dagen na de bevrijding waren het de oud-verzetsmensen die de lakens uitdeelden. Zij stonden dus vooraan op deze feestelijke dag.
5. Hier verborg Jan van Elk onderduikers
Rijnstraat 75a
Gewoon op een bovenhuis aan de Rijn verborg melkslijter Jan van Elk onderduikers. Van Elk had via plaatsgenoten Niek van Donkelaar en Huib Koning contact gekregen met de (landelijke) verzetsgroep Oranje Vrijbuiters. Die groep verzorgde waarschijnlijk ook het geld waarmee de woning gekocht is. Van Elk werd de officiële eigenaar.
Hier werden vergaderingen gehouden, terwijl Joden en leden van het verzet er een tijdelijk onderdak vonden. Hoeveel het er precies zijn, is niet meer na te gaan. Er is wel gezegd dat er op zeker moment achttien Joden en vijf leden van Knokploegen in het huis aan de Rijn zaten, maar ook andere aantallen zijn genoemd.
Op 23 augustus 1943 werden de eerste twee Oranje Vrijbuiters in Den Haag gearresteerd. Zij waren op zoek naar geld in de val van een Rotterdamse vrouw gelopen, die als informante voor de Sicherheitsdienst (SD) werkte. Een van de twee sloeg tijdens de verhoren door, waarna de Duitsers de hele organisatie oprolden.
Om zeven uur in de ochtend van 25 augustus vielen de Duitsers het pand aan de Rijn binnen. Zij troffen er zestien onderduikers (Joden en verzetsmensen) aan. Ook werden persoonsbewijzen, bonkaarten en uniformen gevonden.
Jan van Elk werd later die dag opgepakt en uiteindelijk veroordeeld tot tuchthuisstraf. Via concentratiekamp Vught belandde hij in Dachau. In juli 1944 kwam hij in Nacht und Nebel-kamp Natzweiler terecht. Begin 1945 was hij opnieuw in Dachau. Daar stierf hij op 25 februari 1945 aan uitputting.
6. Het kasteel: de Ortskommandantur
Kasteel Woerden
Het kasteel werd in Woerden het centrum van de Duitse aanwezigheid. Hier zetelde de Ortskommandant, de hoogste militair van de plaatselijke bezettingsmacht. Voor de oorlog was het kasteel het Centraal Magazijn van het Ministerie van Oorlog. Hier werden uniformen gewassen, schoenen versteld en opgeslagen. Wie een nieuw ‘kloffie’ nodig had, kreeg dat vaak uit Woerden.
De Duitsers namen het gehele magazijn over, inclusief het personeel dat voortaan dus voor de bezetters werkte. Vanaf dat moment heette het Wehrmacht Instandsetzungswerkstatt. De uit Oostenrijk afkomstige Oberstabszahlmeister Breetz. Zijn rang was vergelijkbaar met die van een majoor. Na Breetz kwam in 1943 majoor Schön. Beiden moesten zowel het magazijn besturen als de militaire taken in Woerden en directe omgeving vervullen. Hoewel het burgerlijk bestuur in functie bleef, met de burgemeester als belangrijkste ambtenaar, waren het uiteindelijk de Duitsers die de lakens uitdeelden., Breetz noch Schön waren nationaalsocialistische scherpslijpers. Wel hielden zij bestuur en bevolking nauwlettend in de gaten.
Een grote bezettingsmacht was er niet in Woerden. Zo’n dertig soldaten hielden zich vooral bezig met toezicht in het magazijn. Sichterheitsdienst (SD) en Gestapo hadden geen eigen mensen in Woerden.
7. Wachten op de bevrijders
Plantsoen, hoek Voorstraat
Heel Nederland was weer vrij. Vanaf 8.00 uur op 5 mei 1945 legden de Duitsers de wapens neer. De mannen van de Binnenlandse Strijdkrachten konden zich openlijk op straat begeven. Vooralsnog was er echter geen bevrijder te zien. De circa dertig Duitse soldaten in het kasteel en hun majoor, Schön, hielden zich gedeisd in afwachting van wat komen ging. Een aantal SS’ers en hun Nederlandse handlangers zorgde wel voor problemen. Bij een treffen rond de Blokhuisbrug vielen twee Duitse doden
Pas op 7 mei, rond kwart voor een in de middag kwamen de eerste geallieerden de stad binnen. Vanuit de richting Harmelen kwamen drie pantserwagens en een aantal andere legervoertuigen met zo’n tweehonderd Canadese en Britse militairen. De Woerdenaren stonden hen al op te wachten. Toen ze er eenmaal waren, wilde ‘iedereen’ met de bevrijders op de foto. Eerst was er echter nog echt werk te doen: de Duitse bezetting van het kasteel moest worden ontwapend.
De meeste geallieerde militairen bleven niet lang in de stad. Slechts een klein groepje bleef achter om een aantal zaken af te handelen. Op 31 mei vertrokken ook die bevrijders.
8. Slachtoffers rond het spoor
Station Woerden
Het Woerdense station was tijdens de bezetting de stille getuige van enkele ingrijpende gebeurtenissen. Als spoorknooppunt met verbindingen naar Utrecht, Amsterdam, Leiden en Gouda was Woerden een doelwit voor geallieerde vliegtuigen. Op 24 december 1942 werd de 51-jarige Melis Heijveld getroffen toen een trein, waarmee hij een rangeerbeweging maakte, werd geraakt bij een aanval. Hij raakte zwaar gewond en overleed twee dagen later in het katholieke ziekenhuis van de stad. In de stationshal hangt sinds 1947 een gedenkplaat met zijn naam.
Op het station nam enkele maanden later het Joodse gezin Izaks afscheid van Woerden. Op bevel van de Duitse bezetters moesten zij zich melden in concentratiekamp Vught. Hun trein vertrok op 22 april 1943 naar Vught. De tienjarige benjamin van het gezin, David, werd op 5 of 6 juni 1943 met een van de ‘kindertransporten’ naar vernietigingskamp Sobibór gebracht en daar kort na aankomst vergast. De rest van het gezin werd in de daaropvolgende weken in datzelfde kamp vermoord.
Wilhelmina Griffioen-van Arkel was op 11 september 1944 44 jaar geworden. Die dag pakte zij de trein vanuit Woerden naar Gouda. Zij zou er nooit aankomen. Onderweg werd de trein door geallieerde vliegtuigen bestookt. Zij overleefde die aanval niet.
Kort voor de bevrijding vielen nog twee slachtoffers als gevolg van aanvallen op het Woerdense emplacement. De veertienjarige Rachel Elisabeth van Vliet stond zich op 28 maart 1945 net aan te kleden, thuis aan de Oudelandseweg 41. Rond half acht nam een geallieerd toestel het station onder vuur. Hier stonden enkele Duitse treinen. Een van de afgevuurde projectielen zwaaide af en een scherf drong via het raam het huis van de familie Van Vliet binnen. Rachel, die tussen haar moeder en zus stond, was op slag dood. Zij werd op de Algemene Begraafplaats aan de Meeuwenlaan begraven. Haar vader Jacob, die een jaar eerder aan een ziekte overleed, werd later in ditzelfde graf herbegraven.
Twee dagen na dit dodelijke incident kwam opnieuw een Woerdense om bij een geallieerde beschieting van het station. De 71-jarige Jacomijntje Petronella van der Wind-Montijn werd daarvan het onschuldige slachtoffer.
9. Hier woonde Frans Schrijver, verzetsman
Villa Rijnoord, Landgoed Bredius, Oostdam 12 (begin Oudelandseweg)
Samen met Niek van Donkelaar en Jo Pars was Frans Schrijver leider van het Woerdense verzet. Dat verzet nam vooral in de tweede helft van de bezetting toe. Schrijver, wiens vader van Joodse komaf was, kwam in de jaren dertig als huisarts naar Woerden. Hij vestigde zich in de villa Rijnoord en ontpopte zich tot een geziene stadgenoot. Ooit was hi bevriend geweest met NSB-leider Anton Mussert, maar van diens ideeën moest hij niets hebben. Van collaboratie met de bezetter ook niet.
Dokter Schrijver ontpopte zich al snel tot de topman van de plaatselijke verzetsgroepen.
In 1944 ging het snel met het Woerdense verzet. Allerlei voorbereidingen voor het werk na de bevrijding werden getroffen. In totaal waren er elf verzetsgroepen van elk tien man in de stad actief, plus een groep Bijzondere Posten, van zestien man.
Vanaf 5 september 1944 vielen die groepen onder de toen opgerichte Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten (BS). Het in Gouda gevestigde districtscommando benoemde Schrijver tot Plaatselijk Commandant van de BS.
Zelf zat Schrijver intussen ondergedoken, maar bleef zich actief met de gang van zaken bemoeien. Het verzet stelde lijsten op van mensen die na de bevrijding moesten worden opgepakt. Dat waren er niet weinig: er stonden zo’n vijfhonderd namen op de lijsten. Het ging dan om NSB’ers en hun gezinsleden, collaborateurs of zij die daarvan verdacht werden en Moffenmeiden. Er werden daarnaast aanslagen gepleegd of voorbereid. Die op de spoorbrug bij de Putkop, in de nacht van 14 op 15 april 1945, werd uitgevoerd en slaagde. Of die nog veel zin had, was de vraag. Het grootste deel van Nederland was al bevrijd en bovendien waren de geallieerden heer en meester in de lucht. Op elke trein kon worden geschoten.
Bij de bevrijding op 5 mei 1945 kon Schrijver weer bovengronds komen. Hij was de man die vanaf het balkon van het stadhuis de Woerdenaren toesprak dat zij weer vrij waren.
Hij pakte zijn huisartsenpraktijk weer op. Haatdragend was hij niet. Toen hij eind jaren vijftig een werkgemeenschap voor bejaarden oprichtte en bestuursleden nodig had, benaderde hij de vroegere NSB-burgemeester van Woerden, Callenfels, die inderdaad toetrad.
10. De Wilhelminaschool, ons concentratiekamp
Oostsingel 4
Al in september 1944 werd door het Woerdense verzet gewerkt aan lijsten met foute stadgenoten. Mannen, vrouwen en ook kinderen die tijdens de bezetting op een of andere manier geheuld hadden met de Duitsers. Daarbij werd ruim gedacht. Ook iemand die van foute sympathieën verdacht werd, kwam op de lijst.
Huisarts Frans Schrijver was als voorman van het verzet een van de initiatiefnemers voor het opstellen van de lijst. Het idee was dat direct na de bevrijding de verzetsmensen op pad konden gaan om hun stad te zuiveren van deze collaborateurs en meelopers. In totaal stonden zo’n vijfhonderd namen op de lijsten. In principe werden alleen de mannen opgepakt en mochten hun vrouwen en kinderen thuis blijven. Ook mannen die wel met de NSB en de bezetters hadden gesympathiseerd maar niet actief hadden meegedaan, zouden niet worden opgepakt.
Verzamelpunt werd de Wilhelminaschool, ons concentratiekamp noemde Schrijver het in een brief. Die weinig fijngevoelige benaming werd overigens vaker gebruikt.
Het idee was om daar alleen de zware gevallen bijeen te brengen en te interneren. In de praktijk werd een heksenjacht ontketend, waarbij veel meer dan alleen de grote jongens werden opgepakt. In de eerste chaotische dagen na de bevrijding was dat wellicht onvermijdelijk. Met name Schrijver reageerde vaak streng op geconstateerde excessen.
In de Wilhelminaschool volgde de eerste ondervraging. Wie veel op zijn kerfstok had of leek te hebben, werd doorgestuurd naar de Kaarsenfabriek in Gouda, waar een groter kamp was.
Een speciale plaats op de lijst namen de circa honderd moffenmeiden in. Het waren de ongelukkige Woerdense meisjes en vrouwen, zestien tot zestig jaar oud, die een relatie met een Duitse militair hadden gekregen. In de ogen van veel stadgenoten hadden zij de nationale eer besmeurd. Een onbekend aantal van hen werd niet alleen opgebracht, maar ook kaalgeschoren en anderszins publiekelijk vernederd. Nog lang werd dat als logisch gevolg van hun bedrag beschouwd. Bij veel vrouwen zorgde het voor een levenslang trauma.
11. Villa Koole, Canadees hoofdkwartier 1945
Westdam 3a
Van Villa Koole is niets meer te zien. Het grote witte huis uit het einde van de negentiende eeuw werd in 1978 gesloopt om ruimte te maken voor uitbreiding van het te klein geworden stadhuis. Voor de eerste weken na de bevrijding was dit een symbolische plaats. Hier vestigden de Canadezen hun tijdelijke hoofdkwartier.
Op papier was het allemaal goed geregeld. De Nederlandse regering had nog in Londen bepaald dat na de bevrijding het dagelijks bestuur in handen kwam van Militair Gezag. Dit moest een machtsvacuüm voorkomen. Immers: tijdens de bezetting was vrijwel het hele democratische bestel afgebroken. Woerden had geen gemeenteraad meer, de Duitsers hadden het gezag bij burgemeester Van Kempen gelegd. Die had zich echter in het najaar van 1944 ziek gemeld. Zijn tijdelijke opvolger Callenfels was NSB-lid en per direct ontslagen. Formeel was wethouder Gerrit Solleveld als locoburgemeester de aangewezen persoon om de honneurs waar te nemen. In de praktijk wilde vooral het voormalige verzet, nu opgegaan in de NBS, de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten, een stevige vinger in de pap houden. In Woerden was huisarts Frans Schrijver degene die zich in die eerste chaotische dagen na de bevrijding als leider ontpopte, hoewel hij daar formeel geen enkele bevoegdheid toe had.
Op 7 mei 1945 kwamen de eerste geallieerden Woerden binnen en drie dagen later was er een officiële bevrijdingsbijeenkomst. Een bescheiden aantal Canadezen bleef in de stad en ondersteunde vanuit Villa Koole de NBS. Ook begeleidden zij het vertrek van de Duitsers uit Woerden en zagen zij toe op een correcte overdracht van het bestuur aan het Militair Gezag. Op 31 mei vertrokken zij definitief uit Woerden. Het duurde nog bijna twee maanden voor er weer een beetje lijn in het Woerdense stadsbestuur kwam. Met de benoeming per 23 juli van mr. J.H. van Fenema kreeg de stad weer een (waarnemend) burgemeester.
12. Hier was de gaarkeuken
Emmakade, hoek Van Oudheusdenstraat
Anders dan wel wordt gedacht, was er nog tot lang tijdens de bezetting voldoende voedsel verkrijgbaar. Het dieet werd weliswaar eenzijdiger en producten als vlees kwamen steeds minder op tafel, maar pas na ‘Dolle Dinsdag’ (5 september 1944) werd de situatie geleidelijk ernstiger en zelfs nijpend. Als represaille voor de Spoorwegstaking die vanaf 18 september 1944 het treinverkeer lamlegde, lieten de Duitsers steeds minder voedseltransporten door. Zeker in de grote steden leidde dat tot een ernstige hongersnood, de Hongerwinter 1944-1945.
Het Rijksbureau voor de Voedselvoorziening in Den Haag stimuleerde de oprichting van centrale keukens waar burgers tegen inlevering van hun voedselbonnen en tegen betaling van een gering bedrag een eenvoudige maaltijd konden krijgen.
Woerden kreeg een Commissie voor de Massavoeding onder leiding van Jan Ruijs, directeur van de ERU Kaasfabriek. De commissie huurde een pakhuis en richtte dit als keuken in. Eind december 1944 gingen de deuren open en al snel maakten meer dan vierduizend mensen gebruik van de Gaarkeuken, zoals deze in de volksmond werd genoemd. Zij konden een pan met stamppot (bieten, zuurkool, rode kool) of magere soep krijgen. Het massaal eten van suikerbieten en bloembollen bleef de Woerdenaren zo bespaard.
Na de bevrijding bleef de gaarkeuken nog drie maanden open, maar omdat de voedselvoorziening al spoedig na 5 mei weer op gang kwam, nam het aantal gebruikers snel af. Op 10 augustus 1945 werden de laatste maaltijden verstrekt.
13. Hier gedenken wij Maarten Griffioen
Meeuwenlaan, nabij monument De Naald
Maarten Griffioen is een van de slachtoffers die bij dit monument herdacht worden. Als middelste van drie kinderen van Jan en Maartje Griffioen groeit de in 1921 geboren Maarten onder moeilijke omstandigheden op. Zijn vader overlijdt in 1931 en moeder Maartje moet alleen verder. Zij heeft in de Voorstraat bloemenwinkel Alpina en moet die in crisistijd draaiend houden èn zorgen voor haar gezin.
Maarten gaat varen en wordt stuurmansleerling. In 1942 vertrekt hij op de coaster Nautilus vanuit Zweden naar Delfzijl. Aan boord is een lading hout voor de Wehrmacht. De Duitse kapitein van het schip, Max Ellerbrock, wil echter ontsnappen naar Engeland, waar zijn Britse vrouw woont. Na een avontuurlijke tocht bereiken zij Great Yarmouth. De kapitein en een aantal bemanningsleden, waaronder Griffioen, ontvangen het Kruis van Verdienste.
Eenmaal in Engeland wordt Maarten Griffioen opgeleid tot oorlogsvlieger bij de Royal Air Force. Hij maakt daarna verschillende verkenningsvluchten. Bij een daarvan wordt zijn toestel boven België neergeschoten. Opnieuw weet hij te ontsnappen.
Dan neemt hij dienst bij de Marine Luchtvaart Dienst. Hij volgt een officiersopleiding in Canada en komt als vlieger terecht bij het 321-ste squadron op Ceylon, het huidige Sri Lanka.
In de nacht van 8 op 9 juli 1945 stijgt hij met een B-24 Liberator op. Het toestel stort neer en de 23-jarige Maarten Griffioen kan zich niet meer in veiligheid brengen. Op dezelfde dag dat zijn moeder in Woerden een brief van hem ontvangt waarin hij schrijft dat alles goed met hem gaat, bereikt haar het bericht van het dodelijk ongeluk.
14. Duitsers nemen wraak op Italianen
Zegveld, tegenover de N.H.-kerk
Veel onderduikers vonden een goed heenkomen in Zegveld. De toenmalige gemeente had geen vaste Duitse bezetting. De Duitsers voelden zich niet op hun gemak in het uitgestrekte en waterrijke gebied waar toen nog nauwelijks wegen doorheen liepen.
In november 1944 werden er echter wèl Duitsers ingekwartierd. Het zuiden van Nederland was al bevrijd, maar boven de grote rivieren hielden de bezetters nog stand. De soldaten die in Zegveld werden ondergebracht namen ook enkele Italianen mee. Dit waren militairen van de regering Badoglio die in 1943 na het afzetten van Mussolini was aangetreden. De Duitsers beschouwden hen als verraders.
Een aantal van die Italianen slaagde erin onder te duiken, maar ze werden verraden. Drie werden aan de Meije opgepakt, twee aan de Hoofdweg. Ondanks een twintig uur durend verhoor sloeg veehouder De Vink, bij wie die laatste twee waren aangetroffen, niet door. Hij werd vrijgelaten. De Italianen kwamen er minder goed af.
Aanvankelijk leek het bij slaag en pesterijen te blijven. Toen echter ontstond het plan om een aantal van hen in het openbaar op te hangen, als afschrikwekkend voorbeeld. Eerst moesten zij twee graven delven op het kerkhof achter de Hervormde kerk. Het verhaal was dat die voor dode paarden bestemd waren. Al gauw bleek de ware toedracht. De vijf moesten loten wie van hen de dood tegemoet gingen. Het lot trof Mario Pellegrini (24) en Salvatore Carvillo (23). Zij werden direct daarna aan de schoolbrug opgehangen. Hun lijken moesten een etmaal blijven hangen alvorens deze mochten worden begraven.
De twee Italianen zijn uiteindelijk herbegraven op het Duitse oorlogskerkhof in Ysselsteyn (Limburg).
15. Wachten voor de Kamerikse gaarkeuken
Kamerik, Van Teylingenweg, hoek Meent
Het oorlogsmonument bij de Algemene Begraafplaats meldt de namen van de Kamerikse oorlogsslachtoffers. Daar staan ook de zusjes Regina (33) en Kitty (24) Glaser bij. Zij zaten sinds 1943 ondergedoken in een klein landarbeidershuisje aan Teckop. Daar werden zij op 15 januari 1944 bij toeval ontdekt door de Kamerikse veldwachter Van der Vlis. Die stond bekend om zijn NSB-sympathieën en aarzelde niet. Hij liet de twee Joodse onderduiksters ophalen en zij werden per auto naar Woerden gebracht. Via kamp Westerbork gingen zij een week later op transport naar Auschwitz, waar zij op 28 januari 1944 zijn vergast. Van der Vlis kreeg na de oorlog tien jaar celstraf voor zijn handelwijze.
Ook dienstplichtig soldaat Eb (Egbert) Stolwijk overleefde de oorlog niet. Stolwijk had in de meidagen van 1940 gevochten aan de Grebbelinie. Toen de troepen zich daar terugtrokken, namen zij posities in nabij Ederveen. Hier kwam Stolwijk om het leven bij een ontploffing toen een andere soldaat op een landmijn trapte. Hij was 22 jaar oud. Op zijn graf naast de katholieke kerk aan de Kanis ligt zijn soldatenhelm.
De 25-jarige Wim Reijers, zoon van de Kamerikse burgemeester, voer als derde stuurman bij de koopvaardij. Zijn schip, de ‘Beemsterdijk,’ liep op 26 januari 1941 vast op een mijn. De bemanning ging van boord en kon, nadat de ontploffing had plaatsgevonden en de situatie weer onder controle leek, terug. Bij ruw weer zonk het schip alsnog. Van de 39 bemanningsleden overleefden drie het ongeval. Het lichaam van Wim Reijers spoelde aan op de kust van Wales.
Arie Sloof was 27 toen hij voor de Arbeitseinsatz naar Duitsland werd gestuurd. Hij kwam terecht in Hangelar niet ver van Bonn. Daar kreeg hij eerst werk in een fabriek voor viscosevezels. Toen de productie daar eind 1944 stil viel vanwege brandstoftekorten, moest Arie Sloof anti-tankversperringen langs de Rijn helpen opwerpen tegen de naderende geallieerden. Hij werd echter ziek en overleed op 18 december.
Vijf dagen eerder stierf Bert van Vreeswijk in het concentratiekamp Neuengamme bij Hamburg, Hij had geprobeerd onder de Arbeitseinsartz uit te komen door dienst te nemen bij de politie. Hij belandde op de politieschool in Schalkhaar, waar de leiding uit NSB’ers bestond. Na zijn opleiding kwam hij bij een speciale eenheid in Den Haag die onder meer onderduikers moest arresteren. Van Vreeswijks eenheid was echter grotendeels anti-Duits en saboteerde dat werk. Toen dat de Duitsers duidelijk werd, volgde arrestatie en transport naar concentratiekamp Amersfoort. Daar ontmoette hij nog zijn vader, die opgepakt was in verband met het laten onderduiken van een andere zoon, Ad. In Neuengamme kwam hij op 14 oktober aan. Hij trof er de Kamerikse dorpsdokter Elzas die de oorlog wel zou overleven.
Floor Oskam overleed amper zes weken voor het einde van de oorlog. Hij woonde sinds 1939 aan de Houtdijk en was betrokken bij het Harmelense verzet. Op en rond zijn land vonden enkele wapendroppings plaats. Dat werd hem niet noodlottig. Het ging mis toen hij in januari 1945 bij zijn zwagers in Woudenberg verbleef. Die zwagers zaten ook in het verzet en werden verraden. Op 3 januari vielen de Duitsers binnen en pakten de drie broers èn Oskam op. Die belandde via kamp Amersfoort in KZ Wöbbelin, een Aussenkommando van het concentratiekamp Neuengamme. Daar brak een vlektyfus-epidemie uit. Oskam overleed er, waarschijnlijk op 27 maart, 28 jaar oud.
16. Verzet in Harmelen
Harmelen, Kalverstraat, nabij de N.H.-kerk
Harmelen was zo’n uitgestrekte plattelandsgemeente, zoals er zoveel waren in het Utrechts-Hollandse grensgebied. Zo uitgestrekt dat de Duitsers niet overal tegelijk konden zijn. Dat maakte het mogelijk voor onderduikers om hier een goed heenkomen te vinden. Hoewel er uiteraard geen aantallen bekend zijn, moeten er in het buitengebied talrijke onderduikers hebben gezeten.
Van het gemeentebestuur hadden die weinig of niets te vrezen. De jonge burgemeester H.A.J.M. van Koningsbruggen, die ook eerste burger was van het later grotendeels bij Harmelen gevoegde Veldhuizen, was duidelijk anti-Duits. Hij probeerde zo onafhankelijk mogelijk op te treden en waar mogelijk Duitse eisen naast zich neer te leggen. Ook de ambtenaren en de gemeenteveldwachter stonden aan de goede kant. Dat betekende dat zij de inwoners nog wel eens konden helpen als gevaar dreigde.
Naast dit verzet van officiële zijde tegen de bezetter, was er het ondergrondse verzet. Hier moeten de namen van Tinus Mulder, Wim Konijnenburg, Jan van Rossum en Cor van Bemmel worden genoemd. Mulder en oud-gevechtsvlieger Konijnenburg raakten in 1941 betrokken bij het werk van de verzetsgroep rond Frans Tromp. Nadat die in 1942 was opgerold zochten zij aansluiting bij andere Utrechtse verzetslieden. In eigen dorp was vooral Mulder actief in het zoeken en vinden van onderduikadressen. Hij had een elektriciteitszaak en bij klanten die hij vertrouwde informeerde hij of er plek was voor een onderduiker. Vooral in de meer afgelegen polders, zoals Gerverscop, was dat onderduiken relatief veilig. Dat bleef het tot het einde van de oorlog, hoewel veel Harmelenaren er wel van wisten. Eén van hen schreef in november 1944 een briefje aan de toen net benoemde NSB-burgemeester Walrave. Die handelde meteen: hij ging met het briefje naar Mulder, gaf het af en vertrok weer. De foute burgemeester ondernam verder geen actie.
Samen met onderwijzer Jan van Rossum, werkzaam aan de Sint Bavoschool, maakten Mulder en Konijnenburg het plaatselijke verzetskrantje De Waarheid. Ook waren zij betrokken bij wapendroppings aan de Houtdijk in Kamerik.
De verzetsgroep Tromp hielp ook de uit Harmelen afkomstige Cor van Bemmel (1912-1945) naar Zwitserland ontkomen. Van Bemmel had in de meidagen van 1940 aan de Grebbelinie gevochte en kwam na demobilisatie terug in zijn geboortedorp. Hij sloot zich aan bij een groep oud-militairen die acties tegen de bezetter ondernam. Toen de grond hem te heet onder de voeten werd, besloot hij naar Zwitserland te vluchten. Daar werd hij geïnterneerd, maar in oktober 1943 mocht hij toch het land verlaten. Hij meldde zich bij de regering in ballingschap in Londen. Na een opleiding tot geheim agent werd hij in oktober 1944 in het Drentse Schoonloo gedropt. Aanvankelijk kon hij ongehinderd berichten naar Londen doorsturen. Op 21 maart 1945 ging het echter fout, amper drie weken voor Drenthe werd bevrijd stierf hij tijdens een vuurgevecht met Duitsers die hem op het spoor waren gekomen. Van Bemmel kreeg in 1948 postuum de Militaire Willemsorde.
17. Slachtoffers rond het spoor
Het Woerdense station was tijdens de bezetting de stille getuige van enkele ingrijpende gebeurtenissen. Als spoorknooppunt met verbindingen naar Utrecht, Amsterdam, Leiden en Gouda was Woerden een doelwit voor geallieerde vliegtuigen. Op 24 december 1942 werd de 51-jarige Melis Heijveld getroffen toen een trein, waarmee hij een rangeerbeweging maakte, werd geraakt bij een aanval. Hij raakte zwaar gewond en overleed twee dagen later in het katholieke ziekenhuis van de stad. In de stationshal hangt sinds 1947 een gedenkplaat met zijn naam.
Op het station nam enkele maanden later het Joodse gezin Izaks afscheid van Woerden. Op bevel van de Duitse bezetters moesten zij zich melden in concentratiekamp Vught. Hun trein vertrok op 22 april 1943 naar Vught. De tienjarige benjamin van het gezin, David, werd op 5 of 6 juni 1943 met een van de ‘kindertransporten’ naar vernietigingskamp Sobibór gebracht en daar kort na aankomst vergast. De rest van het gezin werd in de daaropvolgende weken in datzelfde kamp vermoord.
Wilhelmina Griffioen-van Arkel was op 11 september 1944 44 jaar geworden. Die dag pakte zij de trein vanuit Woerden naar Gouda. Zij zou er nooit aankomen. Onderweg werd de trein door geallieerde vliegtuigen bestookt. Zij overleefde die aanval niet.
Kort voor de bevrijding vielen nog twee slachtoffers als gevolg van aanvallen op het Woerdense emplacement. De veertienjarige Rachel Elisabeth van Vliet stond zich op 28 maart 1945 net aan te kleden, thuis aan de Oudelandseweg 41. Rond half acht nam een geallieerd toestel het station onder vuur. Hier stonden enkele Duitse treinen. Een van de afgevuurde projectielen zwaaide af en een scherf drong via het raam het huis van de familie Van Vliet binnen. Rachel, die tussen haar moeder en zus stond, was op slag dood. Zij werd op de Algemene Begraafplaats aan de Meeuwenlaan begraven. Haar vader Jacob, die een jaar eerder aan een ziekte overleed, werd later in ditzelfde graf herbegraven.
Twee dagen na dit dodelijke incident kwam opnieuw een Woerdense om bij een geallieerde beschieting van het station. De 71-jarige Jacomijntje Petronella van der Wind-Montijn werd daarvan het onschuldige slachtoffer.